Overig

Transitie Jeugdhulp bij Trias-gemeenten Overijssel

Transitie Jeugdhulp bij Trias-gemeenten Overijssel
Een onderzoek naar de wensen, ervaringen en mogelijkheden in de jeugdzorg binnen de Trias-gemeenten. Door de transitie in de jeugdzorg wil Trias Jeugdhulp weten hoe zij de samenwerking kunnen optimaliseren met belangrijke zorgpartners. De onderzoeksvraag luidt: Hoe kan Trias Jeugdhulp als specialist de interdisciplinaire samenwerking met de Trias-gemeenten en de generalisten (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) optimaliseren?

Naar aanleiding van deze vraag is er een literatuuronderzoek gedaan naar samenwerken en communiceren. Dit onderzoek is vervolgens verwerkt in een interviewguide, waarmee een praktijkonderzoek is gedaan. In dit praktijkonderzoek zijn tien respondenten geïnterviewd over de wensen, ervaringen en mogelijkheden met betrekking tot de samenwerking in de jeugdzorg. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat vooral stabiliteit in contacten, goede communicatie en PR van groot belang zijn voor een goede samenwerking in de jeugdzorg. Daarnaast zijn de wensen van de specialisten en generalisten om de jeugdzorg te verbeteren door de samenwerking te intensiveren, een jeugdzorg-stappenplan te schrijven, de opleidingen voor de jeugdzorg aan te passen en toekomstplannen te schrijven. Aanbevelingen om de samenwerking van Trias Jeugdhulp te optimaliseren zijn het zorgen voor stabiliteit, schrijven van een strategisch plan voor contact en PR en het aanpassen van opleidingen of zelf opleiden.

Inleiding

De aanleiding voor deze afstudeeropdracht is de veranderende Wet op Maatschappelijke Ondersteuning WMO. De overheid heeft besloten om in 2015 de zorg over te dragen vanuit de overheid naar de gemeenten. Volgens de overheid kunnen de gemeenten beter inspringen op lokale omstandigheden en individuele zorg. Trias Jeugdhulp ziet de komende verandering in de wet als een mogelijkheid zich te profileren in de jeugdzorg. Door deze veranderingen vindt Trias Jeugdhulp het logisch om nadrukkelijk aansluiting te zoeken bij het voorveld en intensiever samen te gaan werken met de gemeenten waarin Trias jeugdhulp opereert. De huidige periode is te zien als een overgangsfase waarin interessante mogelijkheden zijn voor Trias Jeugdhulp om zichzelf te verbeteren.

Trias Jeugdhulp

Trias Jeugdhulp is een jeugdhulpinstelling die werkt vanuit 25 locaties in Overijssel. Trias Jeugdhulp is aangesloten bij Jeugdzorg Nederland, een brancheorganisatie voor alle jeugdzorgorganisaties die vallen onder de wet op de jeugdzorg.
Bij Trias Jeugdhulp kunnen ouderen en gezinnen terecht voor vele vormen van jeugdhulpverlening. De trajecten die Trias Jeugdhulp aanbiedt zijn op maat en sluiten aan bij de vraag van de jongere en het gezin.

Onderdeel van de werkwijze is het gericht aandacht geven aan de mogelijkheden die de gezinnen en de jeugd zelf heeft en bronnen die in de directe omgeving beschikbaar zijn. Daarmee zet Trias Jeugdhulp in op eigen kracht en de gezamenlijke kracht van mensen. Netwerkplannen zijn daarbij ondersteunend.

Trias jeugdhulp werkt intensief samen met vakdeskundigen en teams waarbinnen deze deskundigen aanwezig en actief zijn. De hulpvraag wordt in deze teams opgepakt, zodat er goede zorg gegeven kan worden.

Beschrijving afstudeeropdracht

Dit projectvoorstel komt voort uit een toenemende vraag vanuit zowel het voorveld als van de huidige geïndiceerde hulp naar inzet van procesdiagnostiek en handelingsadviezen. Deze vragen doen een beroep op de kennis en expertise van de gedragswetenschapper. Op dit moment zijn er onvoldoende middelen om hier goed op te kunnen inspelen en procesdiagnostiek uit te voeren. Gezien de komende veranderingen in het jeugdstelsel en wetgeving zal Trias Jeugdhulp zich meer moeten profileren en excellentie aantonen. De stelselherziening zal onder andere leiden tot een toename van zowel preventieve- als gespecialiseerde zorgvormen (Boer & Croon, 2012). Dit wetende wil Trias Jeugdhulp als organisatie zijn expertise en kennis van en over het jonge kind inzetten in samenwerking met partners uit de keten en onderdeel uitmaken van ‘gewoon opvoeden’.

Voor het onderzoek is een gesprek aangegaan met Eef van Asselt en Melanie Koopman van Trias Jeugdhulp. In samenwerking is het onderzoek opgezet en zijn de hoofdvraag en de deelvragen opgesteld. Deze vragen doen een beroep op de kennis en expertise van de gedragswetenschapper. Met behulp van psychologie is het mogelijk te onderzoeken waar Trias Jeugdhulp zich kan profileren en waar zij de jeugdzorg kan verbeteren.

Hoofdvraag:

Hoe kan Trias Jeugdhulp als specialist de interdisciplinaire samenwerking met de Trias- gemeenten en de generalisten (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) optimaliseren?

Deelvragen:

  • Hoe kan Trias als specialist aansluiting vinden bij de verschillende Trias-gemeenten en de andere belanghebbenden?;
  • Wat zijn de wensen van de gemeenten, de specialisten (professionals Trias) en generalisten (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) ten aanzien van de organisatie Trias Jeugdhulp?;
  • Wat zijn de ervaringen van de samenwerking met Trias Jeugdhulp van de gemeenten, de specialisten (professionals Trias) en generalisten (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven)?;
  • Op welke manier wordt er (interdisciplinair) samengewerkt tussen generalisten (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) en specialisten (professionals Trias) in de Trias- gemeenten?;
  • Hoe verhouden de specialist (professionals Trias) en generalist (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) zich binnen de Trias-gemeenten?.

Met behulp van deze hoofd- en deelvragen is er een literatuur- en praktijkonderzoek gedaan. In deze afstudeerscriptie wordt in hoofdstuk 1 de onderzoeksmethode van beide onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 2 geeft vervolgens de resultaten van het praktijkonderzoek. Daarna wordt in hoofdstuk 3 de conclusie, de discussie en de aanbevelingen van dit onderzoek beschreven. In de bijlage staat de interviewguide.

Hoofdstuk 1: Onderzoeksmethode

In paragraaf 1.1 wordt de onderzoeksmethode beschreven, samen met een uitleg van de steekproef. Paragraaf 1.2 beschrijft de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de interviewopzet.

1.1 Onderzoeksmethode

De opdracht is opgesplitst in twee delen, een literatuuronderzoek en een praktijkonderzoek. Het literatuuronderzoek vormt de basis van het praktijkonderzoek. In paragraaf 1.1.1 is beschreven hoe het literatuuronderzoek is opgezet en welke onderwerpen hier naar voren kwamen. In paragraaf 1.1.2 is beschreven hoe het praktijkonderzoek is opgezet.

1.1.1 Literatuuronderzoek

Het literatuuronderzoek heeft zich gericht op meerdere onderwerpen: interdisciplinair samenwerken, communiceren, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en het project ‘Vroegdiagnostiek’. In samenspraak met Trias Jeugdhulp is er voor gekozen om deze onderwerpen in het onderzoek te verwerken. Hieronder staat per onderwerp beschreven waarom.

Interdisciplinair samenwerken

Vanwege het feit dat Trias Jeugdhulp met veel verschillende partijen moet samenwerken is het noodzakelijk om dit te verwerken in het onderzoek. Het onderzoek beschrijft welke verschillende manieren van interdisciplinair samenwerken er zijn en wat voor Trias Jeugdhulp nuttig kan zijn. Tsakitzidis en van Royen (2008) geven aan dat samenwerking in de zorg belangrijk is en dan vooral interprofessioneel samenwerken.

Communiceren

In het verlengde van samenwerken staat communiceren centraal in het literatuuronderzoek. Voor een goede samenwerking is goede communicatie nodig. In het literatuuronderzoek wordt gekeken naar effectief communiceren, communiceren in organisaties en op welke manier communicatie mis kan gaan.

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Het praktijkonderzoek is ingezet vanwege de transitie in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Om de transitie goed in te gaan en te verwerken is er onderzoek gedaan bij alle betrokken partijen, de wet en de gevolgen hiervan.

Koppeling interviewguide

Vanuit de theorie is er een koppeling gemaakt naar de interviewguide. Doordat er onderzoek is gedaan naar de bovenstaande onderwerpen kon de interviewguide opgemaakt worden met onderwerpen en kernpunten. Deze punten werden vervolgens besproken en verwerkt in de interviews met de respondenten. De resultaten van het literatuuronderzoek zijn te zien in het volgende hoofdstuk. De koppeling van dit literatuuronderzoek naar de interviews is in de interviewguide verwerkt en is te zien in bijlage 1.

1.1.2 Praktijkonderzoek

Om een goed antwoord te geven op de hoofdvraag is er gekozen, in samenspraak met Trias Jeugdhulp, voor een kwalitatief onderzoek. Het voordeel van een kwalitatief onderzoek is dat er goed onderzoek gedaan kan worden naar de specifieke situatie van Trias Jeugdhulp. Boeije (2012) beschrijft dat men bij kwalitatief onderzoek conclusies kan trekken uit hoe mensen de sociale situatie interpreteren. Hiervoor gebruikt men bij voorkeur methoden als participerende observatie of (semigestructureerde) interviews. De interviewmethode en –opzet worden later in paragraaf 1.3 ook verder besproken.

Trias Jeugdhulp is op zoek naar antwoorden hoe zij moeten inspelen op de veranderende wetten omtrent de zorg. In samenspraak met de opdrachtgever is ervoor gekozen om drie gemeenten te onderzoeken omdat dit een breed beeld kan geven van alle trias-gemeenten. Meer gemeenten zou de opdracht te groot en tijdrovend gemaakt hebben.

De vraag- en doelstelling is samen met de opdrachtgever opgesteld. Deze vragen representeren de actuele vraag van Trias jeugdhulp aan de afstudeerstudent. De hoofd- en deelvragen zijn opgesteld zodat ze verwerkt konden worden in het interviewschema. Deze onderwerpen zijn dus aan bod gekomen in de interviews van het praktijkonderzoek, zodat de hoofdvraag uiteindelijk goed beantwoord kon worden.

Doelgroep

Het onderzoek heeft zich gericht op drie groepen, de professionals binnen Trias Jeugdhulp, de gemeenten en de generalisten. Met de generalisten wordt in dit onderzoek het voorveld van Trias Jeugdhulp bedoeld, de kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Deze drie vlakken richten zich weer op meerdere groepen in de jeugdhulp, maar in dit onderzoek is er vooral gericht onderzoek gedaan naar de jeugdhulp van het jonge kind. Dit betekent dat er professionals en generalisten in het onderzoek betrokken zijn die met dit jonge kind te maken hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan pedagogisch medewerkers en gedragswetenschappers bij de professionals en kinderdagverblijven en peuterspeelzalen bij de generalisten.

Steekproef

Om een zo realistisch mogelijk beeld te geven is er gekozen om meerdere gemeenten waarin Trias Jeugdhulp actief is te onderzoeken. Met behulp van Boeije (2012) is gekozen voor de doelgerichte selectie en zijn er drie gemeenten gekozen. Per gemeente is er vervolgens gekozen om meerdere interviews te houden, zodat een goed beeld per gemeente ontstaat, die samen één beeld vormen van de situatie binnen de Trias-gemeenten.

Boeije (2012) beschrijft dat bij een kwalitatief onderzoek een steekproef niet aselect hoeft worden te gekozen, maar dat er eenheden uit de onderzoekspopulatie worden gekozen die daadwerkelijk worden onderzocht. De gemeenten die zijn gekozen om te onderzoeken zijn:

  • Rijssen
  • Holten;
  • Hardenberg;
  • Raalte.

Methode van verzamelen.

De onderzoeksmethode die in dit praktijkonderzoek gebruikt is, is een semigestructureerd interview. De interviews zijn met behulp van een audioapparaat opgenomen en verwerkt. Met deze opname konden de interviews beter geanalyseerd en verwerkt worden (Boeije, 2012). Vooraf aan de opnamen van het interview is er gevraagd of de geïnterviewde hiermee akkoord gaat en of dit gebruikt mag worden voor het onderzoek.

In eerste instantie zijn de antwoorden van de geïnterviewden gecodeerd, zodat ze gemakkelijk waren te vergelijken met de antwoorden van andere respondenten.
Voor het coderen is de methode ‘onderzoeksslang’ van Boeije (2012) gebruikt:

  • Het verzamelen van gegevens door te interviewen;
  • Het interview wordt verwerkt;
  • Het verwerkte interview wordt opgedeeld in fragmenten;
  • De relevantie wordt bepaald. Niet relevante stukken worden verwijderd;
  • Eventuele dubbele informatie wordt eruit gehaald;
  • Er wordt een code toegekend aan de fragmenten;
  • Voor relevante, niet bij een code passende stukken, worden nieuwe codes 
aangemaakt;

Na het laatste interview zijn de volgende stappen genomen:

  • De resultaten uit de interviews worden verwerkt en samengevoegd;
  • De resultaten worden overzichtelijk uiteengezet en vergeleken met de literatuur;
  1. Uit deze resultaten worden conclusies getrokken en verwerkt in het eindrapport.

1.2 Betrouwbaarheid en validiteit

Met validiteit en betrouwbaarheid wordt bedoeld dat het onderzoek werkelijk heeft gemeten wat het moest meten (validiteit) en dat de gegevens die uit het onderzoek de werkelijkheid weergeven (betrouwbaarheid) (Brinkman, 2008). Validiteit en betrouwbaarheid zijn een gradueel begrip en zijn dus nooit 100%, daarom is getracht in dit onderzoek zo valide en betrouwbaar mogelijk te werk te gaan. Dit is gedaan met de hieronder beschreven maatregelen.

Bij verscheidene mensen zijn interviews afgenomen, opgenomen waarna deze verwerkt en uitgeschreven konden worden. De interviews zijn met behulp van deze opnamen geheel uitgeschreven. Doordat het opgenomen en uitgeschreven is zal het validiteits- en betrouwbaarheidsverlies in dit onderzoek minimaal zijn.

In dit onderzoek is er gewerkt met de hierboven beschreven methode ‘onderzoeksslang’ van Boeije (2012). Met behulp van deze methode is er getracht duidelijke en codeerbare gegevens te verwerven vanuit de interviews. Doordat er van te voren en achteraf gekeken wordt naar de gegevens zullen de antwoorden van de geïnterviewde meer valide en betrouwbaar zijn.

Een interviewguide gebaseerd op het literatuuronderzoek maakt de interviews ook meer betrouwbaar en valide. Deze topiclijst is door professionals nagekeken, zodat de onderzoeksvragen in de interviews konden worden verwerkt. Tijdens het interview is er gebruik gemaakt van eenvoudig Nederlands, zodat het voor de interviewer en geïnterviewde gemakkelijk te begrijpen en te verwerken is.

Tijdens de interviews zijn de geleerde technieken van gespreksvoering van de opleiding Toegepaste Psychologie toegepast. Het interview moest voor de geïnterviewde open en vertrouwelijk zijn. Er moest een veilige sfeer zijn en wanneer er miscommunicatie ontstaat tussen de interviewer en geïnterviewde moest dit bespreekbaar zijn. Bij twijfel over validiteit en betrouwbaarheid van het interview is er gebruik gemaakt van metacommunicatie en werden waar nodig één of meerdere professionals ingeschakeld.

1.3 Interviewopzet

Om de hoofdvraag van het onderzoek te beantwoorden is er gebruik gemaakt van de methode semigestructureerde interviewen. In een semigestructureerd interview liggen de vragen en antwoorden niet van tevoren vast, maar de onderwerpen wel (Baarda, 2001). Vaak staan de onderwerpen in een interviewschema of de topic-lijst in een logische volgorde, zodat er een

duidelijke uitkomst volgt. Er is gekozen voor deze onderzoeksmethode vanwege het feit dat dit de onderzoek meer vrijheid geeft. Bij een semigestructureerd interview staat het de onderzoeker vrij om de volgorde van het gesprek te veranderen, zolang alle onderwerpen maar aan bod komen. Volgens Baarda (2001) komt met het semigestructureerd interview meer dan alleen de onderwerpen van de interviewer naar voren. Met deze methode was er meer vrijheid voor de geïnterviewde om onderwerpen die niet in de interviewguide staan te benoemen of benadrukken. Wanneer er onderwerpen zijn aangesneden die voor de interviewer of de geïnterviewde interessant zijn, konden deze verder uitgediept worden. Dit maakt dat deze methode heel gericht was op het inwinnen van informatie, maar dat er ook meer dan deze informatie naar voren kon komen.

De deelvragen die in de inleiding zijn beschreven zijn verwerkt in de interviewguide, zodat ze allemaal aan bod konden komen in de interviews. In het onderzoek zijn er drie verschillende groepen aan te duiden, de gemeenten, de professionals en de generalisten. Voor deze drie groepen is één interviewguide gemaakt, die op de drie verschillende groepen is afgestemd. De interviewguide is te lezen in bijlage 1.

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

De vragen en onderwerpen in de interviewguide zijn gebaseerd op wetenschappelijke artikelen, boeken en andere onderzoeken. In het literatuuronderzoek is gezocht naar literatuur over samenwerken, knelpunten, fouten en kwaliteit in de zorg, effectieve communicatie in de zorg en de verandering van de wet WMO.

Samenwerken in de jeugdzorg

In de literatuur worden er veel verschillende begrippen gebruikt om samenwerken in de zorg uit te drukken, maar de meest voorkomende begrippen zijn ‘interprofessioneel of -disciplinair samenwerken’ en ‘multiprofessioneel of -disciplinair samenwerken’ (Tsakitzidis & van Royen, 2008). Schuman (2012) beschrijft het verschil tussen beiden als volgt. Bij multidisciplinair samenwerken zijn er verschillende disciplines betrokken en werkt elke discipline vanuit zijn eigen perspectief. Elke discipline heeft zijn eigen vakjargon en eigen doelstelling met betrekking tot de gezondheidszorg. De disciplines behouden hun autonomie en werken meer naast elkaar. Bij interdisciplinair samenwerken, werken de verschillende disciplines meer samen en stellen ze gezamenlijke doelstellingen op. Zij hebben een gemeenschappelijk vakjargon, die voor alle disciplines toegankelijk en begrijpelijk is. De disciplines zien elkaar als een complementair en waardevol geheel, om zo de beste zorg te verlenen.

Interprofessioneel samenwerken kan een voordeel zijn voor de zorg, Tsakitzidis en van Royen (2008) geven hier zeven redenen voor:

  • Betere en effectievere communicatie tussen individuen en professionele groepen;
  • Tegengaan van de tendens naar toenemende specialisatie;
  • Omgaan met complexiteit en met noden die de capaciteit van één enkele professie 
overstijgen;
  • Betere kennis en erkenning van elkaars expertise;
  • Oplossen van onderlinge wedijver en stress – verhogen van werktevredenheid;
  • Verbeteren van de kwaliteit van de zorg;
  • Betere verdeling van de werklast en verantwoordelijkheden.

In de discussie tussen het interdisciplinaire- en multidisciplinaire model zeggen Leentjes, Gans en Schols (2010) dat voor het leveren van verantwoorde multidisciplinaire zorg hulpverleners steeds meer van elkaar afhankelijk worden. Deze afhankelijkheid kan behandelingen complexer maken en er voor zorgen dat de kans op coördinatie- en communicatiefouten vergroot wordt.

Hall (2005) zegt dat elke tak van de gezondheidszorg een verschillende werkcultuur met verschillende normen en waarden heeft. Professionele werkomgevingen ontwikkelen zich constant doordat alle functies zich ontwikkelen. Educatieve ervaringen en de sociale processen die voorkomen in de opleiding van elke tak van de gezondheidszorg versterken en veranderen de normen en waarden, aanpak van problemen en het jargon van de gezondheidszorg. Toenemende specialisatie in de gezondheidszorg heeft geleid tot meer vakkennis en verschillende werkculturen voor studenten en jongprofessionals. Deze werkculturen dragen bij aan de vereisten van een effectieve interprofessionele samenwerking. Inzicht in de hierboven beschreven factoren en bijdragen aan de cultuur in de gezondheidszorg kunnen helpen in de ontwikkeling van innovatieve en educatieve methoden om de interprofessionele samenwerking te verbeteren.

Knelpunten en fouten in de (jeugd)zorg

Leentjes, Gans en Schols (2010) geven aan dat multidisciplinaire samenwerking nadelen heeft. Doordat meerdere mensen samenwerken, maar eigenlijk langs elkaar heen werken kunnen er coördinatie- en communicatiefouten ontstaan. Wanneer twee of meer professionals met één patiënt werken is het volgens hen aan te bevelen om het interdisciplinaire model te gebruiken. Echter wordt er in de gezondheidszorg niet altijd volgens dit model gewerkt, waardoor fouten kunnen ontstaan.

Goede communicatie is volgens Tsakitzidis en van Royen (2008) van belang om het interdisciplinaire model toe te passen. Wanneer verschillende disciplines in de gezondheidszorg allemaal een eigen vakjargon hebben, kan het lastig zijn om effectief te communiceren tussen deze verschillende disciplines. Daarnaast worden er door deze disciplines ook verschillende communicatievormen gebruikt. Dit kan miscommunicatie opleveren wanneer verschillende disciplines met elkaar moeten werken. Tsakitzidis en van Royen geven aan dat wanneer er samengewerkt moet worden in de zorg, er rekening moet worden gehouden met de communicatie.

Een ander knelpunt in de gezondheidszorg die door Boaden en Leaviss (2000) wordt neergelegd is het feit dat de opleidingen voor de gezondheidszorg te weinig nadruk leggen op het werken in interdisciplinaire samenwerking. In de gezondheidszorg is het geaccepteerd dat er meer via dit model gewerkt moet worden, maar het is ook van belang dat de opleidingen dit uitdragen. Volgens hen moeten de opleidingen voor de gezondheidszorg dit model van samenwerking in hun opleidingen inpassen.

Montfoort (2008) zegt dat veel van de beslissingen die genomen worden op politiek niveau van belang zijn voor het jeugdbeleid. Het jeugdbeleid wordt momenteel gemaakt door minstens acht ministeries, provincies en (deel)gemeenten. Een mogelijk probleem van dit beleid kan volgens Montfoort (2008) de steeds langer wordende zorgketen zijn bijvoorbeeld. Een vraag die een school over een bepaalde scholier heeft (Montfoort, 2008):

  •  Tien jaar geleden: school–zorgaanbieder;
  •  Nu: school–ZAT–CJG–bureau jeugdzorg–zorgaanbieder.
Bij elke instantie zit een bepaalde wachttijd, waardoor de totale wachttijd voor het bieden van hulp en bescherming aan de scholier steeds langer is geworden. Hierdoor ontstaat dan afstand tussen jeugdbeleid en de beroepskracht. 
Kwaliteit in de (jeugd)zorg 
Om een goede jeugdzorg te bieden aan de maatschappij is het van belang om dus een goed jeugdbeleid te hebben, maar ook om de kwaliteit in de zorg altijd te optimaliseren. Volgens Grol (1999) gaat de optimale kwaliteit van de zorg in essentie over handelen in overeenstemming met recente wetenschappelijke of professionele inzichten, over voorkomen van onnodige kosten, over voorkomen van de hierboven beschreven fouten en over efficiënte procedures en patiëntvriendelijke attitudes. 
Effectieve communicatie 
De meest voorkomende fouten in de gezondheidszorg zijn communicatiefouten (Leentjes, Gans & Schols, 2010). Voor een goede gezondheidszorg en jeugdzorg is goede communicatie nodig, men moet dus goed kunnen communiceren in de (interdisciplinaire) samenwerking. Maar wat goede communicatie is en wat communicatie tussen professionals is, wordt hieronder beschreven. 
In de zorg werken veel professionals die alleen met hun eigen vak bezig zijn. In een onderzoek van van der Pool en Vonk (2010) komt naar voren dat professionals vooral veel kennis hebben van hun eigen vakgebied en wat zij moeten doen als professional. De valkuil van een professional is volgens van der Pool en Vonk dat zij deze kennis te veel gebruiken in de samenwerking met andere medewerkers of professionals die niet deze specifieke kennis hebben. Volgens van der Pool en Vonk (2010) is het van belang dat professionals de inhoudelijke deskundigheid in balans brengen met het communicatieproces. Wanneer er een balans is tussen deze twee variabelen is de communicatie te begrijpen voor alle partijen.

Naast effectieve communicatie is er ook veel onderzoek gedaan naar visies binnen de communicatie. Onderstaande drie visies op communiceren zijn veel onderzocht en van belang in het communicatieproces (van der Pool & Vonk, 2010):

  • Overdragen van informatie;
In deze visie staat het verzenden van een boodschap en het ontvangen van deze boodschap centraal. Dit is een van de eerste manieren van denken over communiceren. Het is momenteel een redelijk achterhaalde visie, omdat er veel meer bij komt kijken dan alleen zenden en ontvangen. Toch wordt deze visie nog wel gebruikt.
  • Niet niet-communiceren;
Van der Pool en Vonk (2010) benoemen dat niet-communiceren niet bestaat. Wanneer je niets mondeling zegt ben je alsnog non-communicatief bezig door je gedrag. Er zijn dus verschillende niveaus in het communiceren; inhoudsniveau (wat er gezegd wordt) en het betrekkingsniveau (hoe het gezegd wordt).
  • Interactief proces;
Tegenwoordig wordt het communiceren meer gezien als een interactief proces tussen twee of meerdere personen. Deze visie is gericht op wederzijds begrip en gemeenschappelijke betekenis (van der Pool & Vonk, 2010). In dit interactieve proces van communiceren wisselen de zender en ontvanger(s) veel van rol in het gesprek.

Veel problemen en misverstanden in de communicatie ontstaan doordat er op verschillende niveaus gecommuniceerd wordt en dat men dit niet meteen in de gaten heeft. Van der Pool en Vonk (2010) schrijven dat er vier verschillende niveaus van communiceren zijn in het communicatieproces:

  • De inhoud: de feitelijke inhoud van wat iemand vertelt;
  • De procedure: de manier waarop een tekst of een gesprek is ingedeeld;
  • Het proces van de betrekkingen tussen zender en ontvanger;
  • De emoties die opgeroepen worden en bovenkomen tijdens de communicatie.

De verschillende niveaus en aspecten van communicatie die hierboven beschreven staan zijn de basisprincipes die nodig zijn voor goede communicatie. Deze principes zijn heel vanzelfsprekend in de communicatie, maar het belang valt pas op wanneer het misgaat. Naast deze basisprincipes zijn volgens van der Pool en Vonk (2010) ook de taalhandelingen van groot belang. Door middel van de basisprincipes staat de communicatie zoals we het nu kennen. Ook de taalhandelingen die we hanteren als mensen is belangrijk in de communicatie. De taalhandelingen die we toepassen zijn:

  •  Afspraken die we gemaakt hebben over communiceren;
  •  Vorm van de communicatie, de manier waarop iets gezegd wordt; · ‘facekeeping’. 
Doordat er afspraken zijn gemaakt in spelling en grammatica begrijpen we wat er gezegd en geschreven wordt. Door deze eenduidige afspraken is de taal voor iedereen hetzelfde en te controleren, waardoor minder miscommunicatie zal ontstaan.
De vorm van de communicatie is ook van belang, de context waarin iets gezegd wordt kan de betekenis van een woord veranderen. Als er gezegd wordt, “Ik heb het benauwd”, wordt er eigenlijk gevraagd of er wat frisse lucht mag komen. Er bestaat dus een verschil in directe- en indirecte taaluitingen.

Ook ‘facekeeping’ is een taalhandeling. Doordat wij respect hebben voor de gesprekspartner en beleefd zijn probeert men in begrijpbare en duidelijke taal met elkaar te communiceren. Wanneer de ander iets niet begrijpt of niet goed hoort wordt dit op een andere manier of opnieuw uitgelegd.

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

In 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in werking gesteld. Het belangrijkste doel van deze wet is om participatie van alle burgers mogelijk te maken en te bevorderen door een samenhangend en lokaal beleid, uitgevoerd dicht bij de burger door een daarvoor goed toegeruste gemeente (Beerepoot, 2007).

Doordat deze wet is aangenomen hebben de gemeenten een algemene verplichting om beperkingen in de zelfredzaamheid van de burger weg te nemen (Beerepoot, 2007). Hierbij kan gedacht worden aan het voeren van een huishouden, zichzelf verplaatsen en het functioneren in de gemeenschap. De burger kan in samenspraak met de gemeente kiezen voor hulp in natura of een persoonsgebonden budget.

Minister Veldhuijzen van Zanten-Hyllner beschrijft in haar kamerbrief dat gemeenten een jaar voorbereidingstijd nodig hebben om aan te passen aan de WMO. Deze tijd hebben zij nodig voor het zetten van de noodzakelijke bestuurlijke stappen, zoals het sluiten van coalities met aanbieders, cliëntenorganisaties en WMO raden, het ontwikkelen van visies en het opstellen van een nieuwe verordening, de inkoop en aanbesteding van ondersteuning; de communicatie met burgers en de innovatie van het aanbod (Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, 2012). Verder vindt de minister het ook een goed plan dat zorginstellingen en gemeenten intensiever gaan samenwerken in de inkoop en de decentralisatie van de zorg. Hierbij wordt ook gezegd dat gemeenten een forse inspanning moeten leveren om de nieuwe taken ten gevolge van de decentralisatie zorgvuldig over te nemen. Gemeenten zullen die verantwoordelijkheid ook moeten nemen, ongeacht of de decentralisatie plaatsvindt in 2013 of 2014 (Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, 2012).

Hoofdstuk 3: Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het praktijkonderzoek besproken. De interviews die zijn afgenomen zijn allemaal gecodeerd en verwerkt tot resultaten per deelvraag en per gemeente. In de volgende paragrafen worden per deelvraag de resultaten die uit de interviews naar voren kwamen weergegeven.

Voor het onderzoek zijn er tien respondenten geïnterviewd, zoals in de tabel hieronder te zien is. In elke gemeente is er één generalist geïnterviewd en drie of vier specialisten. De generalisten zijn alle medewerkers van de kinderdagverblijven in de respectievelijke gemeenten. De specialisten zijn gedragswetenschappers en ambulant medewerkers van Trias Jeugdhulp.

3.1 Aansluiting Trias Jeugdhulp bij de verschillende Trias-gemeenten

Hardenberg

In Hardenberg is Trias Jeugdhulp een belangrijke zorgpartner voor de gemeente. In gesprek met de gemeente gaf de ambtenaar, verantwoordelijk voor de jeugdzorg, aan dat hij Trias als een belangrijke speler in de jeugdzorg ziet, omdat zij breed inzetbaar zijn in deze gemeente. Hardenberg zoekt steeds naar nieuwe contacten voor mogelijke samenwerkingsverbanden. Echter werken zij nu vooral samen met de organisatie Welluswijs1, die meerdere kinderopvang heeft in Hardenberg. Dit voorveld geeft aan dat het contact en de samenwerking goed is en dat deze als gelijkwaardig wordt ervaren. De directeur van Welluswijs verteld: “De samenwerking is goed, maar om een betere aansluiting te vinden moet de samenwerking en de communicatie geïntensiveerd worden.”.

Raalte

In Raalte heeft het team er voor gekozen om het team van de toekomst te zijn binnen Trias Jeugdhulp. Dit houdt in dat zij de nieuwe manier van werken die Trias Jeugdhulp wil inzetten uit hebben geprobeerd. Zij zoeken meer het voorveld op, zodat zij met deze verschillende partners beter kunnen samenwerken. De ambulante hulpverlener van Trias Jeugdhulp geeft aan dat vooral de PR en de communicatie met het voorveld de doorslaggevende factor is voor de succesvolle samenwerkingen. Daarnaast wordt er vanuit Trias Jeugdhulp Raalte voor gezorgd dat er stabiliteit in het contact met het voorveld is. Zij zorgen ervoor dat er altijd bekende gezichten aanwezig zijn, wat resulteert in goed contact.

De orthopedagoog van Trias Jeugdhulp geeft aan dat ze nog steeds op zoek zijn naar nieuwe contacten. Hiervoor hebben zij een overzicht gemaakt van alle zorgpartners, zodat het duidelijk is welke spelers er op de markt zijn. Zo kunnen ze de contactlijnen kort houden en samen met deze stabiliteit zorgen voor een goede samenwerking in de gemeente.

1 Stichting Welluswijs biedt dagopvang, peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan in de regio Hardenberg. Ook wordt de proactieve houding van Trias Jeugdhulp als prettig ervaren. Hierdoor is het voor het voorveld gemakkelijker Trias Jeugdhulp in te zetten en wordt de aansluiting beter.

De professionals van Trias Jeugdhulp geven aan dat door het ‘nieuwe werken’ de huidige opleidingen niet meer aansluiten op het werk binnen Trias Jeugdhulp. Het ‘nieuwe werken’ vraagt ook een deel coaching van de medewerkers en hier worden studenten niet voor opgeleid. Volgens hen moeten voor een goede aansluiting de opleidingen hierop aangepast worden.

Rijssen

In de gemeente Rijssen bestaat er wat onbekendheid omtrent Trias Jeugdhulp. Ondanks dat ze de afgelopen jaren moeite hebben gedaan om meer bekendheid te krijgen in de gemeente, weten nog steeds niet veel mensen wat Trias Jeugdhulp doet in Rijssen. Volgens de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp komt dat ten eerste doordat er weinig stabiliteit geweest is met betrekking tot de teamleiding in Rijssen. Hierdoor is er weinig aandacht besteed aan contact met het voorveld en PR en communicatie. Ten tweede is de gemeente ook niet actief in de jeugdzorg in Rijssen.

Trias Jeugdhulp zoekt nu wel steeds meer aansluiting met het voorveld. De professionals van Trias Jeugdhulp geven aan dat ze een toekomstplan willen uitzetten, waarin ze de aansluiting gaan zoeken en bekendheid creëren. Hiervoor willen zij meer tijd investeren in het samenwerken en het contact met het voorveld.

De ambulante hulpverlener van Trias Jeugdhulp geeft aan dat er soms een korte samenwerking is tussen het voorveld en Trias Jeugdhulp. Maar dit is nog te weinig. Een voorbeeld hiervan is dat er met het kinderdagverblijf naast de locatie van Trias Jeugdhulp in Rijssen niet wordt samengewerkt.

3.2 Wensen ten opzichte van Trias Jeugdhulp

Hardenberg

Voor de professionals van Trias Jeugdhulp in is het van belang dat de samenwerking met het voorveld en de gemeente aanwezig blijft. Bekendheid en stabiliteit is voor hen van groot belang in de gemeente. Zij zien het belang van een heldere en duidelijke toekomstvisie voor de samenwerking in de jeugdzorg.

Specifieke behoeften van de professionals binnen Trias Jeugdhulp zijn het maken van een stappenplan voor de jeugdzorg, zorg op locatie, een vaste samenwerking en communicatie met het voorveld. Volgens de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp zou een stappenplan voor de jeugdzorg de hulp voor het kind kunnen verbeteren. Wanneer de ouders, het voorveld en de gemeente dit duidelijk hebben, kan de zorg beter gegeven worden.

Zorg op locatie, een vaste samenwerking en communicatie met het voorveld zal de zorg makkelijker en aantrekkelijker maken volgens de professionals van Trias Jeugdhulp en het voorveld. De huidige samenwerking tussen Welluswijs en Trias Jeugdhulp geeft een goed voorbeeld hiervan. De directeur van Welluswijs geeft aan dat het prettig is om mensen van Trias Jeugdhulp met hun expertise op de werkvloer te hebben. Zij zegt: “Het voordeel is dat er echt iemand uit de praktijk komt meekijken vanuit Trias Jeugdhulp. Dat maakt dat het heel concreet is wat je dan gaat doen en ik merk dat dat wel erg goed werkt.”.

Raalte

In Raalte wordt veel contact gezocht met het voorveld en andere belangrijke zorgpartners. Toch geven de professionals van Trias Jeugdhulp aan dat ze nog meer contacten willen leggen en meer samenwerking zoeken met het voorveld.
Zoals in de vorige paragraaf beschreven vinden de professionals van Trias Jeugdhulp dat de opleidingen niet meer aansluiten op de huidige functies. Zij beschrijven de behoefte deze opleidingen aan te passen.

Volgens de orthopedagoog van Trias Jeugdhulp kunnen scholen en Trias Jeugdhulp elkaar versterken op didactisch en sociaal-emotioneel vlak.
Volgens de clustermanager van KOOS2 kinderopvang kan Trias Jeugdhulp naast de traditionele hulp ook veel betekenen door trainingen te geven. Trias Jeugdhulp heeft veel kennis van de jeugdzorg en het kind en deze zouden zij door trainingen aan het voorveld door kunnen geven. Momenteel is er één persoon vanuit Trias Jeugdhulp verantwoordelijk voor het contact met het voorveld en dit kan volgens de clustermanager van KOOS gevaarlijk zijn. Wanneer dit contact wegvalt, verdwijnt ook de stabiliteit in het contact, wat nadelig is voor de samenwerking.

Rijssen

De wensen van de professionals van Trias Jeugdhulp in Rijssen bestaan vooral uit de vraag naar stabiliteit. De laatste jaren hebben ze in Rijssen weinig stabiliteit in teamleiding en contact met de zorgpartners gehad. Hierdoor is de bekendheid van Trias Jeugdhulp en de samenwerking met het voorveld nog niet zoals gewenst is. Volgens de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp is het van belang dat er een duidelijk plan uitgezet gaat worden. Wanneer meer tijd geïnvesteerd wordt in het contact en de samenwerking met het voorveld, kan Trias Jeugdhulp een geïntegreerde plek krijgen in de gemeente.

3.3 Ervaringen van de samenwerking met Trias Jeugdhulp

Hardenberg

De samenwerking tussen Trias Jeugdhulp en het voorveld wordt hier als goed ervaren. Er heerst een nauwe samenwerking tussen alle partijen en Trias Jeugdhulp probeert op meerdere manieren samenwerking te zoeken. Uit het voorveld komt naar voren dat het prettig is dat er mensen van Trias Jeugdhulp ook daadwerkelijk op de werkvloer komen. Daarnaast is de communicatie tussen beide partijen ook goed. Dit komt volgens de directeur van Welluswijs doordat Trias Jeugdhulp niet veel gebruik maakt van vakjargon en wel van goede feedback en evaluatie.

Deze directeur geeft ook aan dat het contact met Trias Jeugdhulp gelijkwaardig is, waardoor er gemakkelijk samengewerkt kan worden. Daarnaast is Trias Jeugdhulp volgens haar ook proactief, wat gewaardeerd wordt door het voorveld.

Raalte

De ervaring van de samenwerking tussen het voorveld en Trias Jeugdhulp wordt als goed ervaren. Volgens de clustermanager van KOOS werkt Trias Jeugdhulp belangeloos en zorgen zij ervoor dat er goed gecommuniceerd wordt. Er wordt wel benoemd dat het nog een startende samenwerking is en dat beide partijen de samenwerking willen intensiveren. Op de werkvloer kan Trias Jeugdhulp nog meer betekenen volgens de clustermanager van KOOS: “Ik denk wellicht op de werkvloer wat intensiever zou kunnen, want echte samenwerking qua activiteiten is er minder.”.

Rijssen

In Rijssen zijn de ervaringen met de samenwerking niet altijd positief. De ambulant hulpverlener van Trias Jeugdhulp geeft aan dat vooral het eerste contact lastig is en dat het pas positief is wanneer ze bij een organisatie binnen zijn. Er zijn in Rijssen soms wel samenwerkingsverbanden met het voorveld, maar deze zijn vaak kortdurend en vaak met eenzijdige communicatie.

2 Kinderopvang KOOS biedt diverse vormen van kinderopvang aan in de regio Raalte en Olst-Wijhe.

De samenwerking met de gemeente in Rijssen is volgens de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp ook niet geheel positief. Ze zijn wel bereid om samen te werken, maar ze houden veel de boot af. Daarnaast zijn ze ook erg afwachtend met betrekking tot de transitie, wat de samenwerking niet makkelijker maakt, verteld de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp.

3.4 Samenwerking tussen generalisten en specialisten in de Trias-gemeenten

Hardenberg

Uit de positieve wederzijdse samenwerking tussen deze partijen blijkt dat er een goede interdisciplinaire samenwerking is. Wanneer er samengewerkt moet worden kunnen alle partijen met elkaar om tafel. Volgens de directeur van Welluswijs zorgt de goede communicatie zonder te veel vakjargon voor succes in de samenwerking. Ook wordt benadrukt door deze directeur dat de samenwerking idealiter op vaste basis zou moeten zijn en dat de communicatie, bij aanwezigheid van meerdere partijen, wel eens kan mislukken. Wanneer de samenwerking wordt geïntensiveerd en het gelijkwaardige contact blijft bestaan tussen de partijen ziet zij de jeugdzorg groeien. Het contact met de gemeente is vanuit Trias Jeugdhulp op beleidsniveau en is niet interdisciplinair te noemen. Echter ziet de gemeente Trias Jeugdhulp wel als belangrijke partner volgens de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp.

Raalte

Zoals eerder vermeld staat het team in Raalte bekend als ‘Team van de toekomst’. Volgens de ambulant hulpverlener van Trias Jeugdhulp heeft dit gezorgd voor een betere samenwerking met het voorveld.
Trias Jeugdhulp in Raalte staat ook bekend om de vele contacten met het voorveld. Dit team heeft een overzicht gemaakt met alle samenwerkingsverbanden en alle contacten in de gemeente. Zo monitoren ze de samenwerking goed en zijn ze altijd op zoek naar nieuwe samenwerkingen. De orthopedagoog van Trias Jeugdhulp geeft verder aan dat er ook goed gewerkt wordt met feedback en evaluatie in Raalte. In samenwerking met het voorveld zorgt dit ervoor dat er een goede interdisciplinaire samenwerking in de jeugdzorg in Raalte is ontstaan. De clustermanager van KOOS bevestigd dit door de samenwerking met Trias Jeugdhulp goed te noemen.

Rijssen

“In Rijssen wordt er sinds januari 2014 meer actief contact gezocht met het voorveld”, verteld de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp. Voor januari was er weinig stabiliteit in het contact en de samenwerking met het voorveld. In Rijssen wordt er dan ook nog niet veel samengewerkt met het voorveld of de gemeente. De pedagogisch medewerker van Trias Jeugdhulp verteld bijvoorbeeld: “Naast de locatie van Trias Jeugdhulp in Rijssen zit bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, maar er is geen samenwerkingsverband met deze opvang.”.

Ook met de gemeente is het lastig samenwerken volgens de gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp. De gemeente is weinig vooruitstrevend en er werd door de professionals benoemd dat er in deze gemeente ook geen projecten lopen om de jeugdzorg te verbeteren of te verbinden met elkaar.

De pedagogisch medewerker van Trias Jeugdhulp geeft aan dat er wel voorbeelden van samenwerkingsverbanden zijn in deze gemeente. Maar wanneer het eerste contact er is geweest en Trias Jeugdhulp bij een organisatie binnen is gekomen, dan is er wel een goede samenwerking. Alleen zijn dit vaak kortdurende samenwerkingsverbanden en is de communicatie vaak eenzijdig.

3.5 Verhoudingen specialisten en generalisten in de Trias-gemeenten

Hardenberg

Trias Jeugdhulp Hardenberg heeft een goede verhouding met het voorveld en de gemeente. De ambulante hulpverlener van Trias Jeugdhulp verteld wel dat zij echter alleen met de grootste kinderopvangorganisatie in Hardenberg, Welluswijs, een samenwerkingsverband heeft. Naast deze organisatie zijn er geen officiële samenwerkingsverbanden, maar wordt wel met het voorveld samengewerkt. Volgens de directeur van Welluswijs komt deze goede verhouding vooral door het feit dat er een gelijkwaardig contact bestaat tussen de werknemers uit het voorveld en de werknemers van Trias Jeugdhulp.

Het contact met de gemeente en Trias Jeugdhulp is vooral op beleidsniveau. Maar er is wel redelijk vaak contact en er werd aangegeven dat de gemeente Hardenberg Trias Jeugdhulp ook als een belangrijke partner ziet in de jeugdzorg.

Raalte

Zoals hierboven is vermeld, is het team in Raalte aan de slag gegaan als ‘Team van de toekomst’, wat inhoudt dat zij veel contact hebben en zoeken met het voorveld. In Raalte heeft Trias Jeugdhulp een goede verhouding met het voorveld en vooral op beleidsniveau contact met de gemeente.

Een ander beleidspunt van Trias Jeugdhulp Raalte, is het altijd om tafel gaan met alle betrokken partijen. De professionals van Trias Jeugdhulp zien het voordeel van het contact hebben en houden met alle verantwoordelijken binnen de jeugdzorg en de gemeente. De ambulante medewerker verteld: “Belangrijk om samen te werken en niet de concurrentie voelen, maar meer gebruik maken van elkaar.”.

Rijssen

Zoals eerder werd vermeld door de professionals van Trias Jeugdhulp is het lastiger werken in Rijssen. Deze gemeente is wat stug en weinig vooruitstrevend. De ambulante hulpverlener geeft aan dat de gemeente weinig initiatieven neemt op het gebied van de jeugdzorg en dat er nog enige onduidelijkheid heerst over de aanpak van de gemeente met betrekking tot de transitie.

De pedagogisch medewerker van Trias Jeugdhulp zegt dat zij in Rijssen niet de enige jeugdhulpaanbieder zijn. Zij verteld: “De gemeente Rijssen ligt op het grensgebied van Trias Jeugdhulp en Jarabee3. Trias Jeugdhulp is werkzaam in het westen van Overijssel en Jarabee in Twente. Maar in Rijssen zijn beide organisaties werkzaam en is Jarabee de grotere.”.

Het contact met het voorveld in Rijssen is wel redelijk goed te noemen, maar er heerst nog wel enige onbekendheid bij sommige organisaties over Trias Jeugdhulp. De gedragswetenschapper van Trias Jeugdhulp verteld dat veel scholen en kinderdagverblijven in het voorveld al veel hun eigen samenwerkingsverbanden of expertise hebben. Hierdoor komt Trias Jeugdhulp minder snel in beeld.

3 Jarabee biedt consultatie en gespecialiseerde jeugdhulp, pleegzorg, spoedzorg en behandeling in de regio Twente.

Hoofdstuk 4: Conclusies en aanbevelingen

Met behulp van de resultaten uit het vorige hoofdstuk wordt in dit hoofdstuk de conclusie, discussie en aanbevelingen besproken. In paragraaf 4.2 wordt een discussie met betrekking tot dit onderzoek beschreven. Het hoofdstuk eindigt met aanbevelingen voor Trias Jeugdhulp.

4.1 Conclusie

In deze paragraaf wordt de conclusie van het onderzoek besproken. Elke paragraaf zal een algehele conclusie voor Trias Jeugdhulp als organisatie worden gegeven voor de behandelde deelvraag. De laatste sub paragraaf zal een antwoord geven op de onderzoeksvraag.

4.1.1 Conclusie aansluiting Trias Jeugdhulp bij de verschillende Trias-gemeenten

Hieronder staat de conclusie van deelvraag 1 weergegeven, met de vraag: specialist aansluiting vinden bij de verschillende Trias-gemeenten en de andere ‘Hoe kan Trias als belanghebbenden?’.

Uit de resultaten komt naar voren dat Trias Jeugdhulp als organisatie aansluiting kan vinden bij het voorveld en de Trias-gemeenten, door veel contacten te leggen, samenwerkingsverbanden te sluiten en een goede PR te realiseren. Om hier succesvol in te zijn is het volgens de professionals binnen Trias Jeugdhulp noodzakelijk om stabiliteit te hebben in het contact met externe partijen en een goede communicatie.

Een andere manier om een goede aansluiting te vinden is de proactieve houding die te vinden is bij bijvoorbeeld het team van Trias Jeugdhulp in Hardenberg. De directeur van Welluswijs geeft aan dat Trias Jeugdhulp hierdoor als organisatie makkelijker te vinden is en ook sneller in te zetten als specialist. Naast deze proactieve houding komt uit het onderzoek naar voren dat Trias Jeugdhulp een belangeloze houding kan aannemen. Dit zorgt ervoor dat het voorveld de expertise van Trias jeugdhulp meer gaat waarderen en hen meer zal kunnen gaan vragen of inzetten.
Om als organisatie in de jeugdzorg een nog betere aansluiting te gaan vinden, is het van belang om ook de opleidingen aan te passen aan het ‘nieuwe werken’. Momenteel wordt in de opleidingen voor functies binnen Trias Jeugdhulp weinig aandacht besteed aan coaching. Wanneer dit in de verantwoordelijke opleidingen opgenomen kan worden als leerstof, kan de jeugdzorg uiteindelijk een betere aansluiting vinden bij het voorveld.

4.1.2 Conclusie wensen ten opzichte van Trias Jeugdhulp

Hieronder staat de conclusie van deelvraag 2 weergegeven, met de vraag: ‘Wat zijn de wensen van de gemeenten, de specialisten en generalisten ten aanzien van de organisatie Trias Jeugdhulp?’.

Vanuit het onderzoek komt naar voren dat alle zorgpartners de huidige samenwerking willen intensiveren of in ieder geval behouden. Het voorveld geeft zelf ook aan dat zij de huidige samenwerkingsverbanden waarderen en graag met Trias Jeugdhulp samenwerken.
Een andere wens van de generalisten en specialisten is stabiliteit in de samenwerking. In de gemeente Raalte en Hardenberg komt heel duidelijk naar voren dat stabiliteit goed is voor de samenwerking en het contact met het voorveld. Hier hebben ze de afgelopen jaren met herkenbare personen de communicatie en PR goed neergezet, waardoor ze nu veel contacten en samenwerkingsverbanden hebben. In Rijssen blijkt bijvoorbeeld dat er zonder stabiliteit veel meer onbekendheid en minder samenwerking is. De afgelopen jaren hebben zij weinig aandacht kunnen besteden aan de communicatie en PR. Hierdoor hebben zij nu moeite met bekendheid in hun gemeente en het vinden van samenwerkingsverbanden.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat de zorgketen niet altijd even duidelijk is. Met name de rol van het Centrum voor Jeugd en Gezin is niet geheel duidelijk. Daarnaast is ook rol van de ouders van een kind in de zorgketen niet altijd duidelijk. De wens die hier uit volgde, was het maken van een stappenplan voor de jeugdzorg. Hiermee kan duidelijk gemaakt worden hoe de zorgketen eruit ziet, welke personen of organisaties bij het traject betrokken moeten worden en bij wie ouders terecht kunnen met bepaalde problemen bij hun kind.

Een andere wens dat naar voren kwam uit de interviews bij het voorveld is het feit dat zij toekomst zien in het geven van trainingen door specialisten van Trias Jeugdhulp. Zij zien veel expertise op het gebied van sociaal-emotionele aspect van kinderen. Volgens hen kan Trias Jeugdhulp voor het voorveld veel betekenen door de werknemers in het voorveld te trainen op dit gebied en zo de gehele jeugdzorg te verbeteren.

Als laatste blijkt uit het onderzoek dat stabiliteit en een duidelijk plan vanuit de organisatie zorgt voor een goede samenwerking met de belangrijke zorgpartners. Omdat dit niet in alle Trias-gemeenten goed naar voren komt, is het een wens om heldere toekomstplannen te schrijven voor teams van Trias Jeugdhulp.

4.1.3 Conclusie ervaringen van de samenwerking met Trias Jeugdhulp

Hieronder staat de conclusie van deelvraag 3 weergegeven, met de vraag:

Uit het onderzoek komt naar voren dat over het algemeen de ervaringen van de samenwerkingen met Trias Jeugdhulp als goed worden ervaren. Uit de interviews blijkt dat het voorveld in de onderzochte gemeenten over het algemeen tevreden is met de samenwerking. Echter komt er uit deze interviews ook naar voren dat de samenwerking met Trias Jeugdhulp uitgebreid en geïntensiveerd kan worden. Zo wordt er bijvoorbeeld benoemd dat Trias Jeugdhulp zijn werkzaamheden zou kunnen uitbreiden in het samenwerken voor het kind, door ook trainingen kan gaan geven voor de medewerkers in het voorveld. Volgens sommige geluiden uit het voorveld kan Trias Jeugdhulp hier veel in betekenen, omdat zij specialistische kennis hebben met betrekking tot sociaal-emotionele gedeelte van de jeugdhulp.

De samenwerking wordt ook als goed ervaren doordat Trias Jeugdhulp als organisatie proactief, gelijkwaardig en belangeloos werkt met de belangrijke zorgpartners. Dit helpt de samenwerking beter en gemakkelijker te maken voor alle partijen.
De samenwerking met de gemeenten is wat lastiger te noemen. Deze samenwerking is vooral op beleidsniveau. Uit het onderzoek blijkt ook dat er een verschil is in hoe de gemeenten te werk gaan. Hier zit per gemeente nog wel verschil in en dat maakt het voor sommige teams van Trias Jeugdhulp lastiger.

4.1.4 Conclusie samenwerking tussen generalisten en specialisten in de Trias-gemeenten

Hieronder staat de conclusie van deelvraag 4 weergegeven, met de vraag: ‘Wat zijn de ervaringen van de samenwerking met Trias Jeugdhulp van de gemeenten, de specialisten en generalisten?’. ‘Op welke manier wordt er (interdisciplinair) samengewerkt tussen generalisten en specialisten in de Trias- gemeenten?’.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er over het algemeen goede ervaringen zijn met de samenwerking met Trias Jeugdhulp. Uit de interviews met het voorveld komt naar voren dat er goed samengewerkt wordt met behulp van goede communicatie, feedback en evaluatie. Ook wordt er benoemd dat getracht wordt altijd met alle partijen om tafel te gaan zitten, zodat het beste resultaat bereikt wordt. Er kan dus gezegd worden dat er succesvolle interdisciplinaire samenwerkingsverbanden zijn tussen Trias Jeugdhulp en het voorveld.

Een belangrijke factor voor deze goede samenwerkingsverbanden blijkt stabiliteit en een goede communicatie en PR te zijn. Uit het onderzoek komt naar voren dat stabiliteit in het contact met het voorveld en stabiliteit in de teamleiding belangrijk is om samenwerkingsverbanden op te kunnen zetten. Wanneer dit niet aanwezig is, is het lastiger om langdurige en succesvolle samenwerkingsverbanden op te zetten.

De samenwerking met de gemeente is niet een goede interdisciplinaire samenwerking te noemen. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze partijen alleen op het gebied van beleid samenwerken. En uit het onderzoek komt ook naar voren dat deze samenwerking met de gemeenten niet overal gelijk is.

4.1.5 Conclusie verhoudingen specialisten en generalisten in de Trias-gemeenten

Hieronder staat de conclusie van deelvraag 5 weergegeven, met de vraag: ‘Hoe verhouden de specialist en generalist zich binnen de Trias-gemeenten?’.

Uit het onderzoek blijkt dat Trias Jeugdhulp veel contact zoekt met het voorveld. Uit alle interviews kwam naar voren dat de professionals van Trias Jeugdhulp graag willen samenwerken met het voorveld en waar nodig ook met de gemeente.

De organisatie Trias Jeugdhulp probeert zich als specialist op het gebied van jeugdzorg neer te zetten. Volgens het onderzoek verhoudt Trias Jeugdhulp zich ook zo tot het voorveld. Uit het onderzoek blijkt dat het voorveld actief opgezocht wordt door Trias Jeugdhulp. Daarnaast zoekt

Trias Jeugdhulp dus ook actief samenwerkingsverbanden met dit voorveld.

Het contact met de gemeente is, zoals eerder vermeld, minder goed te noemen. In sommige gemeente is deze verhouding tussen Trias Jeugdhulp als specialist en de gemeente niet productief en werkt de gemeente Trias Jeugdhulp juist tegen. In de interviews met de professionals binnen Trias Jeugdhulp kwam naar voren dat de samenwerking vooral op beleidsniveau is, terwijl sommige van deze professionals deze samenwerking zouden willen uitbreiden.

4.1.6 Conclusie onderzoeksvraag

Hieronder wordt de conclusie van de onderzoeksvraag besproken: “Hoe kan Trias Jeugdhulp als specialist de interdisciplinaire samenwerking met de Trias-gemeenten en de generalisten optimaliseren?”.

Uit het onderzoek komt naar voren dat Raalte een goede samenwerking heeft met de belangrijke zorgpartners. In deze gemeente zijn zij een aantal jaar geleden begonnen met het ‘Team van de toekomst’. Doordat zij hiervoor gekozen hadden, zijn zij zich meer gaan richten op het contact met het voorveld en de PR van de organisatie. Hieruit blijkt dat het belangrijk is om goede contacten te onderhouden met belangrijke partners en de communicatie met alle partijen goed te verzorgen.

Naast de PR en communicatie blijkt ook uit het onderzoek dat stabiliteit van groot belang is binnen een organisatie. Volgens de professionals zorgt stabiliteit in het contact met het voorveld voor een goede samenwerking. Tijdens de contacten die zij vanuit Trias Jeugdhulp hebben zorgen ze ervoor dat er constant ‘bekende gezichten’ zijn, zodat het contact altijd duidelijk en warm blijft. Dit wordt ook zeer gewaardeerd vanuit het voorveld. Zij geven aan dat het prettig is dat zij weten wie er langskomt vanuit Trias Jeugdhulp. Stabiliteit is dus van groot belang voor een goede samenwerking.

Om de samenwerking verder te optimaliseren zijn er vanuit alle partijen ook wensen uitgesproken die Trias Jeugdhulp zouden kunnen helpen. Vanuit alle gemeenten was de wens om de samenwerking te intensiveren en te bespreken met de huidige samenwerkingsverbanden wat de organisaties voor elkaar kunnen betekenen.

Een tweede wens, is het maken van een stappenplan voor de jeugdzorg. Deze wens kwam vanuit Hardenberg en komt voort uit de onduidelijkheid over het Centrum voor Jeugd en Gezin. Om meer duidelijkheid te creëren kan het interessant zijn om een stappenplan voor de jeugdzorg te maken. In dit stappenplan zou kunnen staan welke stappen er ondernomen worden bij de hulp voor een bepaald kind, wie hier bij betrokken moeten worden en wie hier verantwoordelijk voor zijn.

Uit het onderzoek volgde dat bij het ‘nieuwe werken’ ook een nieuwe manier van opleiden hoort. De huidige opleidingen besteden nauwelijks aandacht aan het coach-gedeelte van het werk. Hiervoor zouden de opleidingen aangepast kunnen worden, zodat ze beter aansluiten op de functies binnen de jeugdzorg.

Een andere wens kwam uit het onderzoek naar voren bij de gesprekken in Rijssen. Zij zouden graag een toekomstplan willen maken voor de organisatie en voor hun locatie. Met duidelijkheid over hoe zij in de toekomst te werk moeten gaan en hoe zij de jeugdzorg in de gemeente kunnen verbeteren.

Trias Jeugdhulp kan als organisatie de samenwerking met de generalisten en de Trias- gemeenten verbeteren door de hierboven beschreven punten te implementeren of verbeteren. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat vooral stabiliteit in contacten, goede communicatie en PR van groot belang zijn voor een goede samenwerking in de jeugdzorg. Daarnaast zijn de wensen van de specialisten en generalisten om de jeugdzorg te verbeteren door de samenwerking te intensiveren, een jeugdzorg-stappenplan te schrijven, de opleidingen voor de jeugdzorg aan te passen en toekomstplannen te schrijven.

Hiernaast is het ook van groot belang om de gemeentes constant bij de jeugdzorg te blijven betrekken om zo goed de transitie door te komen.

4.2 Discussie

Hieronder staat de discussie van dit onderzoek besproken. In paragraaf 3.2.1 zal eerst de aanpak van het onderzoek bediscussieerd worden. In paragraaf 3.2.2 staat een discussie met betrekking tot de resultaten en de conclusies van dit onderzoek.

4.2.1 Aanpak onderzoek

In het begin werd het feit dat het moeilijk is om contact te zoeken met gemeentelijke beleidsambtenaren al besproken. En het is helaas niet gelukt om deze respondenten te interviewen of op een andere wijze mee te nemen in het onderzoek. Dit maakt dat het onderzoek minder compleet dan gehoopt op het gebied van samenwerking tussen Trias Jeugdhulp en de gemeente. Hierdoor heeft het onderzoek zich vooral gericht op de ervaringen, wensen en behoeften van Trias Jeugdhulp en het voorveld. Hierbij zijn wel de ervaringen met de gemeente bij betrokken, zodat er vanuit de respondenten wel het een en ander geconcludeerd kon worden.

4.2.2 Resultaten

In de conclusie van deelvraag 1 staat beschreven dat vooral het team in Raalte het goed doet wat betreft het vinden van aansluiting met het voorveld. Doordat zij als ‘Team van de toekomst’ opereren, hebben zij veel contacten opgedaan en doen zij veel aan PR. Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat goede en effectieve communicatie van groot belang is voor samenwerken in de zorg (Tsakitzidis & van Royen, 2008). Hier heeft het team van Raalte wel veel nadruk op gelegd de afgelopen jaren en het team in Rijssen minder. Vanuit het onderzoek wordt hier een groot verschil geconcludeerd, Raalte heeft wel veel contacten en Rijssen minder, omdat ze minder goede en effectieve communicatie hebben.

Een ander punt wat in de literatuur vooral naar voren komt is het feit dat in de zorg steeds meer gespecialiseerd wordt (Tsakitzidis & van Royen, 2008). Hierdoor zijn professionals steeds minder in staat om samen te werken en taken over te nemen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de professionals in Raalte aangeven dat het ‘nieuwe werken’ ook meer van de werknemers vergt, namelijk coaching. Met het ‘nieuwe werken’ krijgen de werknemers een meer sturende functie, wat de verdere specialisatie van de zorg tegen kan gaan. Echter is het hiervoor wel van belang dat de opleidingen hun leerstof aanpassen en het coach-gedeelte hierbij toevoegen. Boaden en Leaviss (2000) geven ook aan dat opleidingen te weinig het interdisciplinair samenwerken in hun opleiding verwerken.

Uit het onderzoek in Hardenberg kwam vanuit het voorveld naar voren dat het prettig samenwerken is met Trias Jeugdhulp. Vooral de gelijkwaardigheid en belangeloosheid werd daar gewaardeerd. De werknemers van Trias Jeugdhulp gebruiken weinig vakjargon, waardoor de communicatie en het samenwerken makkelijker was. Dit komt ook terug in de literatuur. Hall (2005) geeft aan dat het verminderen van vakjargon de interdisciplinaire samenwerking ten goede komt.

Een belangrijke voetnoot aan dit onderzoek is het feit dat de gemeente Rijssen niet te vergelijken is met de andere twee gemeenten. De professionals van Trias Jeugdhulp beschrijven deze gemeente als een meer gesloten en stugge gemeente en dit werkt door tot de gemeente en de verschillende organisaties in de gemeente. Hierdoor kan het komen dat het contact zoeken en houden met zorgpartners in Rijssen moeilijker gaat dan in andere gemeenten. Echter blijft het van belang om deze contacten te blijven zoeken en Trias Jeugdhulp te profileren in de gemeente, zoals in Hardenberg en Raalte.

Het Centrum voor Jeugd en Gezin is ook een terugkerende factor in dit onderzoek. In alle drie de gemeenten kwam naar voren dat de taak en rol van deze organisatie niet altijd even helder is. Vanuit de literatuur is dit te verklaren door het feit dat een lange zorgketen niet productief is voor de jeugdzorg, dit kan juist onduidelijkheid creëren (Montfoort, 2008).

Als laatste wordt er in Rijssen ook benoemd dat zij een toekomstplan willen opstellen voor hun locatie. Uit het onderzoek blijkt dat zij ook de minst effectieve samenwerking hebben van de drie verschillende gemeenten. Daarom is het een goed idee om hiervoor een toekomstplan op te stellen. Vanuit de literatuur wordt door Grol (1999) ook beschreven dat het voor een goede kwaliteit van de jeugdzorg van belang is om een goed jeugdbeleid te hebben. Voor alle gemeenten is het dus van belang om een goed jeugdbeleid te hebben om de maatschappij een goede jeugdzorg te bieden.

4.3 Aanbevelingen

Uit het onderzoek zijn interessante inzichten naar voren gekomen voor Trias Jeugdhulp. In deze paragraaf zullen deze inzichten verwerkt worden tot aanbevelingen voor de organisatie. Er zullen punten gegeven worden hoe Trias Jeugdhulp als organisatie de samenwerking kan optimaliseren. Hieronder zal het eerst in acties opgesomd worden, waarna het verder uitgelegd wordt.

Aanbevelingen:

  •  Eén strategisch plan schrijven voor de organisatie;
  •  Stabiliteit verzorgen op het gebied van PR en contacten met externen;
  •  Opleidingen aanpassen aan het ‘nieuwe werken’;
  •  Stappenplan voor de jeugdzorg ontwikkelen. 
Het team in Raalte heeft een goed voorbeeld gegeven hoe een organisatie zich kan neerzetten als jeugdhulpinstelling. Zij zijn bezig gegaan met het ‘nieuwe werken’. Voor Trias Jeugdhulp is het interessant om te kijken hoe zij als organisatie het beste deze contacten kunnen verzorgen en onderhouden. In Raalte hebben ze hiervoor een overzicht gemaakt dat hen hierover duidelijkheid geeft. Maar het kan ook interessant zijn om één strategisch plan te ontwikkelen die toepasbaar is op iedere gemeente en waar de gehele organisatie profijt van heeft. Hierdoor zouden de samenwerkingsverbanden vermeerderd en verbeterd kunnen worden.

Om succes te boeken op dit gebied is het ook van belang om stabiliteit te verzorgen op het gebied van PR en contacten. Wanneer één of meerdere bekende gezichten dit telkens verzorgen en er verantwoordelijk voor zijn, zal dit de samenwerking verbeteren.
Uit Raalte kwam uit het onderzoek naar voren dat de opleidingen niet geheel meer aansluiten op de functies binnen het ‘nieuwe werken’. Hiervoor zou Trias Jeugdhulp contact kunnen zoeken met de verantwoordelijke opleidingen, om dit aan te passen. Daarnaast is het ook mogelijk om een interne (korte) opleiding voor dit ‘nieuwe werken’ te ontwikkelen, zodat de nieuwe werknemers meteen de benodigde kennis krijgen.

Voor Trias Jeugdhulp is het ook interessant een stappenplan voor de jeugdzorg te ontwikkelen. Doordat er nu nog wel eens onduidelijkheid heerst binnen de jeugdzorg, weten soms ouders of jeugdhulpinstellingen niet waar ze heen moeten of wie er verantwoordelijk is. Met een stappenplan voor de jeugdzorg kan hierover duidelijkheid gecreëerd worden. Dit zou een interessant onderzoek zijn voor een student. Deze student kan dan eerst de zorgketen in kaart brengen, om vervolgens een stappenplan voor verschillende situaties of hulpvragen ontwikkelen. Zodat ouders en jeugdhulpinstellingen direct weten waar ze naartoe moeten of wie ze daarvoor moeten aanspreken.

Literatuurlijst

  •  Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff bv.
  •  Beerepoot, C. C. (2007). Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Deventer: Kluwer bv.
  •  Boaden, N. & Leaviss, J. (2000). Putting teamwork in context. Medical education, 34, 
921-927.
  •  Boeije, H. (2012). Analyseren in kwalitatief onderzoek, denken en doen. Den Haag: 
Boom Lemma uitgevers.
  •  Boer & Croon. (2012). De toekomst van aanbieders jeugd- en opvoedhulp. 
Amsterdam: Boer & Croon.
  •  Brinkman, J. (2008). Beroep op onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
  •  Grol, R.P.T.M. (1999). Effectieve en doelmatige zorg feit of fantasie?. Nijmegen: 
Katholieke universiteit Nijmegen.
  •  Hall, P. (2005). Interprofessional teamwork: Professional cultures as barriers. Journal 
of interprofessional care, 19, 1, 188-196.
  •  Leentjes, A.F.G., Gans, R.O.B. & Schols, J.M.G.A. (2010). Handboek multidisciplinaire 
zorg. Utrecht: De Tijdstroom uitgeverij BV.
  •  Montfoort, A.J. (2008). Professionaliteit en nuchterheid in jeugdzorg en jeugdbeleid. 
Leiden: Hogeschool Leiden.
  •  Montfoort, A.J. van & Slot, N.W. (2007). Handboek deltamethode gezinsvoogdij. De 
nieuwe methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Utrecht: MO Groep.
  •  Pool, E. van der & Vonk, F. (2010). Ge(s)laagde communicatie. HAN 
Businesspublications, 4, 13-39.
  •  Schuman, H. (2012). Een onderzoek naar interprofessioneel en interdisciplinair 
samenwerken binnen Heliomare onderwijs, de dienst Ambulante Begeleiding en 
Heliomare revalidatie. Fontys lectoraat interdisciplinair werken.
  •  Tsakitzidis, G. & Royen, P. van (2008). Leren interprofessioneel samenwerken in de 
gezondheidszorg. Antwerpen: Standaard uitgeverij.
  •  Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, M.L.L.E. (4 april 2012). Kamerbrief over wijziging van 
de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Opgevraagd op 27 september 2013 van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2013/04/09/kamerbrief-over-wijziging-van-de-wet- maatschappelijke-ondersteuning.html

 

Deel dit artikel

Laat een reactie achter

Lost Password

Register

shares